Recent zijn er twee uitspraken gedaan waarin de vraag centraal stond of een werkgever het slapend dienstverband met een arbeidsongeschikte werknemer moet beëindigen. Daardoor zou de werknemer aanspraak maken op de transitievergoeding.
Eerder was het vaste jurisprudentie dat een werkgever niet verplicht kon worden het dienstverband met een langdurig zieke werknemer te beëindigen. De wet kent een dergelijke verplichting ook niet. Een werkgever handelde niet ernstig verwijtbaar wanneer hij het dienstverband in stand liet noch handelde hij in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap.
Maar op 10 juli 2018 is de Wet compensatie transitievergoeding door de Eerste Kamer aangenomen. Daardoor kunnen werkgevers vanaf 1 april 2020 (met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015) de transitievergoeding betaald aan een langdurig arbeidsongeschikte werknemer vergoed krijgen. Deze vergoeding wordt betaald uit het Werkloosheidsfonds, na toekenning van de compensatie door het UWV. Zullen als gevolg van de Wet compensatie transitievergoeding werkgevers verplicht kunnen worden een slapend dienstverband te beëindigen?
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag vond van wel. De kantonrechter Almelo vond het nog te vroeg om een werkgever daartoe te verplichten.
Voorzieningenrechter Den Haag
In de zaak waar de voorzieningenrechter Den Haag over oordeelde, had de werkneemster een IVA-uitkering. Zij had kanker en was uitbehandeld. Op 5 september 2019 komt zij in aanmerking voor een AOW-uitkering; daarmee zou ze haar aanspraak op een transitievergoeding verliezen. Voor de werkneemster reden om met spoed – in een kort-gedingprocedure – beëindiging van haar dienstverband af te dwingen. Zij verzocht de voorzieningenrechter haar werkgever, een stichting in de gezondheidszorg, te bevelen het dienstverband op te zeggen onder toekenning van de transitievergoeding van circa € 150.000 bruto.
De werkneemster was in de vergadering van de Raad van Toezicht van 14 februari 2017 ontslagen als statutair directeur. De arbeidsovereenkomst bleef evenwel in stand. Volgens de werkneemster had de werkgever het dienstverband alleen maar slapend gehouden om geen transitievergoeding te hoeven betalen, en is dat in strijd met goed werkgeverschap. Dit gold nu te meer omdat de stichting voor betaling ervan zal worden gecompenseerd. Volgens de werkneemster heeft zij, gezien de aard en ernst van haar ziekte, een dringend en spoedeisend belang om het dienstverband nog voor haar overlijden beëindigd te krijgen.
De voorzieningenrechter gaf haar op 28 maart gelijk, en stelde de hoogte van de vergoeding vast op € 150.067 bruto.
De voorzieningenrechter was het met de stichting wel eens dat de wet geen verplichting kent het dienstverband met een werknemer te beëindigen. Evenmin legt de Wet compensatie transitievergoeding zo’n plicht op. Toch was de voorzieningenrechter van oordeel dat, in het licht van de Wet compensatie transitievergoeding en de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever met deze wet (het voortzetten van slapende dienstverbanden tegengaan), niet langer meer is vol te houden dat het in stand laten van een slapende arbeidsovereenkomst geen strijd met goed werkgeverschap kan opleveren; de vraag of dat daadwerkelijk zo is, is evenwel afhankelijk van de omstandigheden. Volgens de voorzieningenrechter was dit in deze zaak het geval.
De omstandigheden bestonden er hier uit dat er geen zicht was op hervatting van werkzaamheden, enerzijds vanwege de medische situatie, anderzijds vanwege het gegeven dat de werkneemster statutair directeur was. De werkgever had de werkneemster ontslagen als statutair directeur, waarmee de arbeidsovereenkomst in feite een lege huls was geworden.
Het enige belang dat de stichting aanvoerde, is een financieel belang. Volgens de stichting is het van algemeen belang dat zo weinig mogelijk gelden uit het Werkloosheidsfonds worden onttrokken. Bovendien zou er volgens de stichting geen volstrekte zekerheid zijn dat ze ook daadwerkelijk gecompenseerd gaat worden. Maar de Wet compensatie transitievergoeding is aangenomen, de datum van inwerkingtreding is vastgesteld, evenals de Regeling compensatie transitievergoeding die een nadere uitwerking van de wet bevat. Gelet hierop is het volgens de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het UWV niet tot uitvoering van de Wet compensatie transitievergoeding over zal gaan.
Dat de stichting een eventuele transitievergoeding moet voorschieten, leverde geen voldoende zwaarwegend belang voor het laten voortduren van de slapende arbeidsovereenkomst op. Gesteld noch gebleken was dat de stichting de transitievergoeding niet voor kan schieten.
De voorzieningenrechter oordeelde daarom dat de stichting in strijd met haar plicht als goed werkgever handelde door de arbeidsovereenkomst niet op te zeggen. Dit volgt volgens de voorzieningenrechter uit de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever. En dit wordt niet anders door de stelling van de stichting dat de transitievergoeding niet is bedoeld voor situaties als onderhavige, waarbij de transitievergoeding (vrijwel) uitsluitend toekomt aan de erfgenamen van de werkneemster. De regeling met betrekking tot de transitievergoeding is ook bedoeld voor werknemers van wie de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd wegens ziekte, of die kort voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ontslag krijgen. Aan het uitgangspunt dat ook een blijvend arbeidsongeschikte werknemer wiens dienstverband na twee jaar wordt beëindigd aanspraak heeft op een transitievergoeding, is inherent dat mogelijk nabestaanden van de transitievergoeding profiteren.
Opmerkelijke uitspraak
Dit is een opmerkelijke uitspraak van de voorzieningenrechter. Ook omdat in dit geval de werkneemster op korte termijn de AOW-gerechtigde leeftijd zou bereiken en toch de volledige transitievergoeding krijgt toegekend. Uit de wet volgt dat de werkgever de volledige transitievergoeding verschuldigd is als hij in een situatie als deze het dienstverband opzegt. De werkgever heeft hier echter de arbeidsovereenkomst bewust niet opgezegd. In de praktijk gebeurt het vaker dat werkgevers er voor kiezen een werknemer die bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, niet te ontslaan – om zo te voorkomen dat zij de volledige transitievergoeding moeten betalen.
Het is te vroeg om met deze uitspraak van de voorzieningenrechter de conclusie te trekken dat een werkgever een slapend dienstverband met een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte werknemer moet beëindigen. Of een dergelijke verplichting – uit hoofde van het goed werkgeverschap – bestaat, zal nog moeten worden uitgekristalliseerd. In ieder geval was de kantonrechter Almelo in een vergelijkbare zaak een andere mening toegedaan dan zijn collega uit Den Haag.
Anders: de kantonrechter Almelo
Wat waren de feiten in de zaak waarover de kantonrechter te Almelo op 21 maart 2019 oordeelde? In deze zaak had de werknemer de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, onder toekenning van een transitievergoeding. De werknemer ontving vanaf 16 augustus 2016 een vervroegde IVA-uitkering. De werknemer had belang bij toekenning van de transitievergoeding, onder andere omdat hij voor inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding de AOW-gerechtigde leeftijd zou bereiken en daarmee zijn recht op een transitievergoeding zou vervallen. Volgens de werknemer handelde de werkgever niet als goed werkgever en is het in stand laten van de arbeidsovereenkomst verwijtbaar. Zeker omdat er geen enkele kans is op herstel. De werkgever had zich niet verzet tegen de ontbinding als zodanig, wel tegen het toekennen van de transitievergoeding.
Volgens de werkgever brengt het feit niet bereid te zijn de transitievergoeding te betalen, niet per definitie met zich mee dat de arbeidsrelatie was verstoord. Er bestaat geen wettelijke plicht het dienstverband met een langdurig zieke werknemer te beëindigen. Bovendien betwistte de werkgever het volledige bedrag aan transitievergoeding van het UWV terug te zullen krijgen. Dat de werkgever er financieel belang bij heeft het dienstverband slapend te houden is een te rechtvaardigen belang. De werkgever zal bovendien de transitievergoeding moeten voorfinancieren en de werknemer is dan niet de enige voor wie dat geldt. Als de werkgever alle slapende dienstverbanden moest afwikkelen, zou dat ruim € 900.000 kosten. Dit bedrag zal de werkgever niet volledig terug krijgen; ook is het denkbaar dat een compensatieaanvraag wordt afgewezen. In dit verband wijst de werkgever op de moeilijke financiële situatie van de organisatie in samenhang met de kosten van de zieke werknemers, jaarlijks circa € 12.000.000. Tenslotte, aldus de werkgever, is de kans dat de werknemer weer mogelijkheden krijgt om te gaan werken weliswaar klein, maar is deze niet op voorhand uit te sluiten.
De kantonrechter besloot de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2019 te ontbinden. Er was volgens de kantonrechter geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever als gevolg waarvan de werkgever de transitievergoeding zou zijn verschuldigd. Ten aanzien van de vraag of de werkgever in deze situatie ernstig verwijtbaar handelt of nalatig is door het dienstverband slapend te houden, oordeelde de kantonrechter dat het tot de keuzevrijheid van een werkgever behoort om een arbeidsovereenkomst met een werknemer die meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is door opzegging te beëindigen. Daartoe bestaat geen wettelijke verplichting.
De invoering van de Wet compensatie transitievergoeding maakt dat niet anders, meende de kantonrechter. Die wet legt evenmin de verplichting op de werkgever om een slapend dienstverband te beëindigen. Bovendien is het nog niet geheel zeker dat de compensatiewet ook daadwerkelijk per 1 april 2020 wordt ingevoerd. Voorts staat inmiddels vast dat een verzoek tot toekenning van een compensatie, niet eerder dan 1 april 2020 zal kunnen worden ingediend. Dat zou betekenen dat een werkgever aanzienlijke bedragen aan transitievergoedingen moet voorfinancieren zonder dat vaststaat wat de termijn is waarbinnen het UWV de werkgever daarvoor geheel of gedeeltelijk compenseert.
Tegen die achtergrond kan thans niet worden gezegd dat de werkgever geen rechtens te respecteren belang heeft om voor inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding slapende dienstverbanden als de onderhavige niet te willen beëindigen, aldus de kantonrechter. Vooralsnog moet dan ook worden geconcludeerd dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar handelt door het dienstverband met de werknemer slapend te houden, ook niet nu de werknemer voor 1 april 2020 reeds de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt waarmee de arbeidsovereenkomst eindigt. Dat is immers het gevolg van een wettelijke regeling waarop de werkgever geen invloed heeft. Dat de werknemer bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd geen recht heeft op een transitievergoeding, maakt het voorgaande evenmin anders nu dit het gevolg van een wettelijke bepaling.
De kantonrechter overwoog tenslotte nog dat na inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding en nadat in de praktijk is gebleken hoe de administratieve beoordeling en afhandeling van de compensatie door het UWV geschiedt, er een situatie kan ontstaan waardoor het slapend houden van een dienstverband van een zieke werknemer zonder dat na twee jaar ziekte enig uitzicht bestaat op herstel, onder omstandigheden kan uitgroeien tot ernstige verwijtbaarheid van de werkgever. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan het geval dat de werkgever geen enkel ander rechtens te respecteren belang meer heeft dan uitsluitend het voorkomen een transitievergoeding te moeten uitkeren in weerwil van het besef dat deze geheel of grotendeel wordt gecompenseerd.
Nog te vroeg
Voordat de Wet compensatie transitievergoeding werd aangenomen, was het vaste jurisprudentie dat een werkgever niet gehouden was het dienstverband met een werknemer na twee jaar ziekte te beëindigen. De werkgever handelde daarmee niet ernstig verwijtbaar noch in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap.
De vraag is of met de komst van de wet deze heersende leer zal wijzigen. Als het aan de voorzieningenrechter Den Haag ligt, wel. De kantonrechter Almelo vond het nog te vroeg om te oordelen dat een werkgever verplicht kan worden de arbeidsovereenkomst te beëindigen en de transitievergoeding te betalen na twee jaar arbeidsongeschiktheid.
Daarbij overwoog de kantonrechter wel dat, nadat de wet per 1 april 2020 in werking treedt en duidelijk zal worden hoe het UWV in de praktijk met de compensatieregeling om zal gaan, het in stand laten van een slapend dienstverband onder omstandigheden ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever kan opleveren. Zeker in het geval de kans op herstel van de werknemer nihil is en de werkgever uitsluitend uitbetaling van de transitievergoeding wil voorkomen.
Opmerkelijk hierbij is dat de wet geen verplichting kent om het dienstverband met een langdurig zieke werknemer te beëindigen. Dat wordt niet anders met de Wet compensatie transitievergoeding. Het lijkt erop dat zowel de rechter in Den Haag als de rechter in Almelo van mening zijn dat omdat er een compensatieregeling bestaat, werkgevers daarvan ook gebruik moeten maken. Een dergelijke verplichting staat echter niet in de Wet compensatie transitievergoeding.
De toekomst zal duidelijk maken of er – op grond van de jurisprudentie – een verplichting zal komen voor werkgevers om het dienstverband te beëindigen met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer bij wie de kans op herstel nihil is. Het is nog te vroeg om aan te nemen dat een dergelijke verplichting er is. Wij volgen de ontwikkelingen op de voet en houden u op de hoogte.
• slapend dienstverband / voorzieningenrechter Den Haag
• slapend dienstverband / kantonrechter Almelo